The European Court of Justice (the “Court”) ruled on 22 November 2022 that public access to information in the UBO register is invalid.



Belastingupdate 2025
1. Vennootschapsbelasting
Tarieven
In 2025 bedraagt het algemene tarief van de vennootschapsbelasting nog steeds 25,8%, met een verlaagd tarief van 19% voor belastbare winsten tot en met EUR 200.000.
Verruiming van het percentage van de earningsstrippingmaatregel
Vanaf 2025 wordt de earningsstrippingmaatregel uitgebreid. Kort gezegd beperkt de earningsstrippingmaatregel de rente die een bedrijf mag aftrekken bij het bepalen van de belastbare winst, wanneer het saldo van de rente meer bedraagt dan een drempelbedrag van EUR 1 miljoen of, indien dat een hogere uitkomst oplevert, 20% van de bruto bedrijfswinst. Vanaf 1 januari 2025 wordt dit percentage van 20% echter verhoogd naar 24,5%. Dit betekent dat een hoger bedrag aan rente aftrekbaar is.
Fiscaal kwalificatiebeleid voor rechtsvormen
Vanaf 1 januari 2025 treedt de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen in werking. Deze wetgeving is bedoeld om het aantal hybride mismatches als gevolg van internationale kwalificatieverschillen te verminderen. Deze discrepanties kunnen bijvoorbeeld leiden tot dubbele belasting of dubbele aftrek. In essentie zal deze wetgeving een einde maken aan de Nederlandse niet-transparante commanditaire vennootschap en nieuwe methoden introduceren om buitenlandse rechtspersonen te kwalificeren. Deze beëindiging betekent dat de Nederlandse niet-transparante commanditaire vennootschap transparant wordt voor Nederlandse belastingdoeleinden en daarom niet langer onderworpen is aan Nederlandse vennootschapsbelasting. Deze maatregel geldt ook voor vergelijkbare buitenlandse rechtspersonen.
Elke structuur met een of meer van de volgende juridische entiteiten kan worden beïnvloed door de nieuwe wetgeving:
- Een niet-transparante Nederlandse commanditaire vennootschap
- Een buitenlandse entiteit, vergelijkbaar met een niet-transparante Nederlandse commanditaire vennootschap
- Een buitenlandse entiteit, niet vergelijkbaar met een bestaande Nederlandse rechtsvorm
Aanpassing aan het VBI-regime
Vanaf 2025 wordt het regime voor vrijgestelde beleggingsinstellingen (hierna: “VBI”) beperkt tot beleggingsinstellingen die onder de Wet Financieel Toezicht vallen. Door deze aanpassing zal het VBI-regime in principe niet meer van toepassing zijn op entiteiten die beleggen in privévermogen van deelnemers (voornamelijk familiefondsen).
Aanpassing aan het FBI-regime
Vanaf 1 januari 2025 mag een fiscale beleggingsinstelling (hierna: “FBI”) – die belastingplichtig is voor de Nederlandse maar waarbij de winst wordt belast tegen een tarief van 0% – niet langer direct investeren in Nederlands vastgoed. Deze aanpassing elimineert twee mazen in de wet
FBI-regime. Desalniettemin kan een FBI nog steeds (blijven) investeren in Nederlands vastgoed via een regulier belaste dochteronderneming of (in)direct blijven investeren in buitenlands vastgoed.
Aangepaste definitie FGR
Vanaf 1 januari 2025 verandert de definitie van fonds voor gemene rekening (hierna: “FGR”). Het zogenoemde toestemmingsvereiste komt te vervallen. In plaats daarvan wordt de definitie in lijn gebracht met de definitie van beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten zoals beschreven in de Wet op het financieel toezicht. Deze aanpassing brengt het gebruik van een FGR in lijn met het oorspronkelijke doel ervan.
Aanpassing kwijtscheldingswinstvrijstelling
Wanneer een bedrijf financiële problemen heeft, kunnen schuldeisers besluiten om de schulden kwijt te schelden. Een kwijtschelding van schulden leidt echter tot een winst in de vennootschapsbelasting voor de schuldenaar. De kwijtscheldingswinstvrijstelling voorkomt dat de schuldenaar vennootschapsbelasting moet betalen. In sommige gevallen, als de kwijtschelding van schuld groter was dan EUR 1 miljoen, zou er nog steeds belasting verschuldigd kunnen zijn vanwege de samenloop met verliesverrekeningsregels. De vrijstelling voor kwijtschelding van schulden is nu echter gewijzigd zodat dit niet langer voorkomt. De aanpassing van de kwijtscheldingsvrijstelling zorgt er dus voor dat belastingplichtigen niet langer beperkt worden in hun verliesverrekening.
Pijler 2: Wet minimumbelasting 2024
Sinds 1 januari 2024 kent Nederland een minimumbelasting. Deze belasting moet worden betaald door (multinationale) groepen met een (wereldwijde) omzet van ten minste EUR 750 miljoen als hun effectieve belastingtarief minder dan 15% bedraagt. De Wet Minimumbelasting 2024 is de implementatie van de Pijler 2-richtlijn van de EU. De manier waarop de minimumbelasting wordt geheven hangt af van de toepasselijke maatregel. Op dit moment kent de Nederlandse wet drie mechanismen:
- De kwalificerende binnenlandse bijheffing
- De inkomen-inclusiebijheffing
- De onderbelastewinstbijheffing
De binnelandse bijheffing en de inkomen-inclusiebijheffing zijn beide van kracht geworden op 1 januari 2024. Vanaf 1 januari 2025 is ook de onderbelastewinstbijheffing van toepassing. Hiermee gepaard gaat de invoering van veiligehavenregels. Met de invoering van de veiligehavenregels worden de administratieve lasten voor bedrijven beperkt. Met deze implementatie is de Wet minimum belasting 2024 volledig van kracht geworden.
2. Inkomstenbelasting
Algemeen:
De inkomstenbelasting is ingedeeld in drie zogenaamde ‘boxen’:
- Box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
- Box 2 – belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (minimaal 5%)
- Box 3 – belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Elke box heeft zijn eigen tarieven en zijn eigen regels voor het bepalen van de belastinggrondslag. Op dit moment wordt het box 1-inkomen belast tegen de onderstaande tarieven (2025):
Inkomsten uit | Maar niet meer dan | Tarief |
– | EUR 38.441 | 35,82% |
EUR 38.441 | EUR 76.817 | 37,48% |
EUR 76.817 | – | 49,50% |
Box 2-inkomen wordt momenteel belast tegen een progressief tarief dat is onderverdeeld in twee schijven (2025):
Inkomsten uit | Maar niet meer dan | Beoordeel : |
– | EUR 67.804 | 24,50% |
EUR 67.804 | – | 31% |
In principe wordt het box 3-inkomen vastgesteld op een gemengd fictief rendement in de volgende range:
- 1,44% voor banktegoeden
- 5,88% voor beleggingen en andere bezitingen; verminderd met
- 2,62% voor schulden
In 2025 bedraagt de belastingvrije vermogensgrens in box 3 EUR 57.684 (EUR 115.368 voor fiscale partners). Het box 3-inkomen wordt belast tegen een vast tarief van 36% (2025).
Box 1: aftrek van de MKB-winstvrijstelling
Met ingang van 2024 wordt het basistarief van box 1 verhoogd tot 36,97% (in 2023: 36,93%) en de grens van het toptarief wordt verhoogd tot een bedrag van EUR 75.624 (in 2023: EUR 73.031).
Box 2: Beëindiging van de vrijstelling voor schenkingen door bedrijven
Vanaf 2025 wordt de verlenging van de vrijstelling in de dividendbelasting en inkomstenbelasting (box 2) voor giften van bedrijven aan goede doelen beëindigd. Donaties die voldoen aan de criteria voor de giftenaftrek voor vennootschapsbelastingdoeleinden (tot 50% van de winst, met een maximum van EUR 100.000) blijven vrijgesteld van dividendbelasting en inkomstenbelasting (box 2).
Box 3: inkomsten uit sparen en beleggen
In juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat de box 3-wetgeving nog steeds in strijd is met het non-discriminatiebeginsel en het fundamentele recht op eigendom als het forfaitaire rendementspercentage hoger is dan het werkelijke rendement op alle vermogensbestanddelen. Met terugwerkende kracht zullen belastingplichtigen mogen bewijzen dat hun werkelijke rendement lager was dan het forfaitaire rendement. De belastingen zullen worden verlaagd tot het werkelijke rendement op alle activa als de belastingbetaler met succes bewijst dat het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement.
In dit verband heeft de Nederlandse Hoge Raad bepaald dat ongerealiseerde winsten in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van het werkelijke rendement. Daarnaast mogen bepaalde kosten niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het werkelijke rendement.
Box 3: Groene beleggingen
Vanaf 1 januari 2025 worden de belastingvoordelen voor groene beleggingen afgebouwd. De vrijstelling op groene beleggingen in box 3 wordt verlaagd van EUR 71.259 (EUR 142.502 voor fiscale partners) naar EUR 26.312 (EUR 56.624 voor fiscale partners).
partners) in 2025. De heffingskorting groene beleggingen wordt verminderd met 0,6 procentpunt tot 0,1% van het vrijgestelde bedrag.
3. Loonbelasting
Versobering van de 30%-regeling
De 30%-regeling stelt werkgevers in staat om hoogopgeleide buitenlandse werknemers te compenseren voor gemaakte extraterritoriale kosten. Op grond van de 30%-regeling kan een buitenlandse werknemer die in Nederland werkt (inkomende expat) een onbelaste vergoeding krijgen van 30% van het loon. De maximale looptijd van de 30%-regeling is vijf jaar. De 30%-regeling is ook beschikbaar voor werknemers die gedetacheerd zijn naar landen in Azië, Afrika, Latijns-Amerika en bepaalde Oost-Europese landen (uitgaande expats).
Sinds 1 januari 2024 is de vergoeding gemaximeerd: de 30%-regeling is sindsdien beperkt tot de norm van de Wet Normering Topinkomens (hierna: “WNT”). In 2025 wordt de norm vastgesteld op EUR 246.000. Bovendien wordt de stapsgewijze verlaging van het maximumpercentage die in 2024 begon, teruggedraaid. Voor werknemers die uiterlijk in het laatste loontijdvak van 2022 gebruik maakten van de 30%-regeling geldt een overgangsregeling. Voor deze werknemers de 30%-regeling tot 1 januari 2026 niet beperkt tot de WNT-norm.
Per 1 januari 2027 wordt het maximumpercentage verlaagd van 30% naar 27% voor zowel inkomende als uitgaande werknemers. Voor werknemers die uiterlijk in het laatste loontijdvak van 2023 gebruik maakten van de 30%-regeling geldt een overgangsregeling. Deze werknemers blijft de 30%-regeling gedurende de gehele looptijd gelden.
Om de 30%-regeling toe te passen, geldt een minimumsalaris dat jaarlijks wordt geïndexeerd. In 2025 bedraagt dit minimumsalaris EUR 35.468 voor expats jonger dan 30 jaar met een masterdiploma en EUR 46.660 euro voor alle andere expats. Per 1 januari 2027 stijgt dit minimumloon (naar EUR 38.388 resp. EUR 50.536) voor alle medewerkers die vanaf 2025 gebruik maken van de 30%-regeling.
Vanaf 1 januari 2025 is de partiële buitenlandse belastingplicht beëindigd. Werknemers die onder de 30%-regeling vallen, zullen dus volledig belastingplichtig zijn voor de Nederlandse inkomstenbelasting. Werknemers die voor eind 2023 al onder de 30%-regeling vielen, kunnen echter nog tot 1 januari 2027 kiezen voor de partiële buitenlandse belastingplicht.
4. Bronbelasting
Dividendbelasting: behoud van de terugkoopfaciliteit voor aandelen voor beursfondsen
De inkoopfaciliteit in de dividendbelasting blijft na 1 januari 2025 bestaan. Deze regeling zou per 1 januari 2025 zijn beëindigd als gevolg van een amendement van de vorige Tweede Kamer. Hierdoor kunnen beursfondsen toch gebruik blijven maken van de vrijstelling in de dividendbelasting bij de inkoop van aandelen.
Voorwaardelijke roerende voorheffing: aanpassing van de groepsdefinitie
In 2025 zal een nieuwe groepsdefinitie – de kwalificerende eenheid – worden ingevoerd. Deze definitie zal worden ingevoerd omdat er signalen waren uit de praktijk dat het concept van een “samenwerkende groep” ervoor zorgt dat bronbelasting verschuldigd is in situaties waar dat niet de bedoeling was. Deze nieuwe definitie richt zich op situaties waarin entiteiten gezamenlijk optreden met als hoofddoel (of een van de hoofddoelen) het vermijden van de heffing van bronbelasting op het niveau van een van de groepsentiteiten.
5. Overdrachtsbelasting / BTW
Aanpassing van de kavelruilvrijstelling
Vanaf 1 januari 2025 is de kavelruilvrijstelling aangepast in de overdrachtsbelasting. Tot 31 december 2024 konden zich situaties voordoen waarvoor de kavelruilvrijstelling niet bedoeld was. Er waren bijvoorbeeld volop mogelijkheden om huizen en ander vastgoed te verkrijgen zonder overdrachtsbelasting te betalen. Daarom worden de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling op een kavelruil in landelijk gebied op vier punten aangepast:
- De vrijstelling voor kavelruil is niet langer van toepassing op de aankoop van residentieel onroerend goed, met uitzondering van residentieel onroerend goed voor agrarische bedrijven.
- Alleen constructies die commercieel voor landbouwdoeleinden worden gebruikt, kunnen in aanmerking komen voor de vrijstelling voor kavelruil (de “landbouwvoorwaarde”)
- Er geldt een continuïteitseis, wat betekent dat inbreidingen en agrarisch bedrijfsmatig onroerend goed dat onder de vrijstelling voor kavelruil valt na tien jaar nog steeds commercieel agrarisch gebruikt moet worden, of een agrarische woning moet zijn.
- Als niet aan de continuïteitseis wordt voldaan, is er overdrachtsbelasting verschuldigd, tenzij niet aan de continuïteitseis wordt voldaan omdat het onroerend goed aan het agrarisch gebruik is onttrokken vanwege overheidsingrijpen voor de ontwikkeling en het behoud van natuur en landschap.
Beëindiging van het verlaagde btw-tarief op landbouwproductiemiddelen en -diensten
De landbouwregeling is per 1 januari 2018 beëindigd, maar het verlaagde btw-tarief op de levering van bepaalde landbouwgoederen bleef bestaan. Door de beëindiging van de landbouwregeling zijn agrarische ondernemers btw-plichtig, waardoor het nut van een verlaagd btw-tarief wegvalt. Daarom wordt het verlaagde btw-tarief op agrarische inputgoederen en -diensten beëindigd per 1 januari 2025. Het reguliere btw-tarief van 21% zal van toepassing zijn (in tegenstelling tot het verlaagde btw-tarief van 9%).
Voorbeelden van agrarische inputgoederen zijn leveringen van bepaalde producten, zoals peulvruchten en granen die niet als voedsel worden beschouwd, pootaardappelen, vee, bieten, land- en tuinbouwzaden, rondhout, stro en veevoer.
Aanpassing van de KOR
Vanaf 1 januari 2025 kan de kleineondernemersregeling voor Nederlandse btw-doeleinden ook worden toegepast in andere EU-jurisdicties. De voorwaarden zijn onder andere dat de jaaromzet binnen de EU niet hoger mag zijn dan 100.000 euro. Daarnaast,
de jaaromzet mag niet hoger zijn dan de omzetlimiet die door een relevante lidstaat is vastgesteld. In Nederland is de winstdrempel voor de toepassing van de KOR vastgesteld op EUR 20.000 (2025).
Bovendien worden de termijnen voor de perioden waarin de KOR moet worden toegepast en de termijnen waarbinnen de KOR na beëindiging niet mag worden toegepast, verkort. Vanaf 1 januari 2025 gelden deze termijnen voor elke ondernemer die de KOR toepast (dus ook als de KOR al vóór 1 januari 2025 werd toegepast).
Aanpassing van de margeregeling
Vanaf 1 januari 2025 verandert de zogenaamde aanvullende margeregeling in de btw. Wanneer een handelaar (wederverkoper) antiek, kunst of verzamelobjecten heeft ingekocht tegen een verlaagd btw-tarief, kan hij de margeregeling niet langer toepassen bij de verkoop van deze goederen. De winstmarge is het verschil tussen de vergoeding en wat de wederverkoper heeft betaald voor de levering van deze goederen.
BTW-positie van holdings
De Nederlandse staatssecretaris van Financiën heeft aangekondigd dat het Holdingbesluit en het Besluit verkoop aandelen per 1 juli 2025 worden beëindigd. Dit kan belangrijke gevolgen hebben voor de btw-positie van , aangezien de twee besluiten belangrijk beleid bevatten met betrekking tot de aftrek van kosten die verband houden met de aankoop, het houden en de verkoop van aandelen.
6. Overige maatregelen
Bedrijfsopvolgingsregeling
De bedrijfsopvolgingsregeling (in het Nederlands: “Bedrijfsopvolgingsregeling” en hierna: “BOR”) is een
vrijstelling van schenkings- en successierechten bij het schenken of erven van bedrijfsactiva. De omvang van de vrijstelling hangt af van de waarde van het bedrijf (going concern waarde). In 2024 bedroeg de vrijstelling 100% voor een bedrijfswaarde tot 1.325.253 euro. Voor elke waarde boven dit bedrag gold een vrijstelling van 83%. Vanaf 1 januari 2025 bedraagt de vrijstelling 100% voor een bedrijfswaarde tot EUR 1.500.000 en voor elk hoger bedrag geldt een vrijstelling van 75%.
Doorschuifregeling voor aanmerkelijk belang
Bij schenking of vererving van een aanmerkelijk belang (> 5%) kan de doorschuifregeling aanmerkelijk belang (hierna: “DSR ab”) van toepassing zijn. Deze regeling draagt de belastingclaim over de waardestijging van de geschonken of geërfde aandelen over aan de ontvanger van het aanmerkelijk belang.
Voor dergelijke geschenken geldt de voorwaarde dat de ontvanger ten minste 36 maanden voorafgaand aan het geschenk in dienst moet zijn geweest. Vanaf 1 januari 2025 zijn geschenken niet langer onderworpen aan de tewerkstellingseis. In plaats daarvan wordt een minimumleeftijd ingevoerd, wat betekent dat de ontvanger ten tijde van het geschenk ten minste 21 jaar oud moet zijn. Dit geldt ook voor de BOR op geschenken.
Zakelijk vs. privévermogen (keuzevermogen)
In 2024 konden ondernemers ervoor kiezen om de volledige waarde van bedrijfsmiddelen die zowel zakelijk als privé werden gebruikt (bijvoorbeeld een personenauto) aan te merken voor de BOR en het DSR ab. Vanaf 1 januari 2025 hebben ondernemers deze mogelijkheid niet meer voor bedrijfsmiddelen met een waarde van meer dan EUR 100.000. Bij de toepassing van de BOR en de DSR ab op bedrijfsmiddelen met een waarde van meer dan EUR 100.000 moeten ondernemers voortaan nagaan in hoeverre die bedrijfsmiddelen zakelijk gebruikt. Hierdoor komen alleen de onderdelen die zakelijk gebruikt in aanmerking voor de genoemde regelingen.
Efficiëntiemarge
In principe komen beleggingsactiva niet in aanmerking voor de toepassing van de BOR of het DSR ab. In 2024 mochten beleggingsactiva echter tot 5% van de bedrijfsactiva als bedrijfsactiva worden aangemerkt. Dit wordt de doelmatigheidsmarge genoemd.
Per 1 januari 2025 zal de doelmatigheidsmarge voor de BOR worden beëindigd. Ook voor de DSR ab zal de doelmatigheidsmarge bij Koninklijk Besluit op een nog nader te bepalen datum worden beëindigd.